OSO en Den Haag

Kameleon
OSO lijkt soms een kameleon die van kleur verandert onder invloed van ontwikkelingen in de samenleving. Wetgeving is daarbij een belangrijk aspect.
In een aantal jaartallen worden hier 'Haagse' ontwikkelingen geschetst die voor OSO van belang waren.

Vanaf 1920 gaan kinderen met een beperking voor het eerst naar aparte scholen. In de Wet op het lager onderwijs worden scholen voor zintuiglijk gehandicapten en scholen voor zwakzinnigen in het leven geroepen.

In 1949 treedt een nieuw Koninklijk Besluit B.O. in werking. De nieuwe schooltypen voor buitengewoon onderwijs die daarmee ontstaan, vragen om gespecialiseerde leerkrachten. Geleidelijk aan worden de vakken orthopedagogiek en orthodidactiek belangrijker, waarbij thema´s uit de criminologie, de erfelijkheidsleer en de wijsbegeerte meer worden verschoven naar de persoonlijke studievoorkeur van de student. De vakstudie Buitengewoon Onderwijs verliest langzamerhand het karakter van een soort M.O.-studie. Gekozen wordt voor een breed gerichte basisopleiding van een jaar, gevolgd door een specialisatiejaar voor diverse schooltypen van buitengewoon onderwijs.

Vliegenthart
Professor Vliegenthart schrijft in 1965: “De opleiding voor buitengewoon onderwijs moet een dagopleiding zijn voor B.O.-mensen, waarbij een verantwoorde begeleiding aanwezig dient te zijn . . . . . “

1970: Het rapport Vliegenthart verschijnt. Het rapport geeft de gewenste ontwikkeling aan naar een volwaardige opleidingsstructuur voor het Bu.O.
In hetzelfde jaar verzucht Sjoerd de Jong, dat voor ‘zijn’ opleidingen nog grotendeels dezelfde faciliteiten en regelingen gelden als bij de oprichting in 1929. “Dit schijn nu eenmaal inherent te zijn aan de onderwijszorg voor het gehandicapte kind, voegde hij er lijdzaam aan toe: met beperkte middelen en met veel inzet en enthousiasme moest men blijven pionieren”.

1973: De besprekingen met het departement komen muurvast te zitten. Een vermindering van de subsidie voor 1973 wordt aangekondigd.
Het ‘veld’ steigert hevig omdat de gerechtvaardigde verwachting is dat verdere ontwikkeling en professionalisering van de opleidingen door een gericht beleid juist mogelijk wordt gemaakt, overeenkomstig de in het rapport Vliegenthart geschetste contouren.
Hernieuwd overleg leidt er echter gelukkig toe, dat de opleidingen meer armslag krijgen. Elk instituut kan in 1973 twee stafmedewerkers aanstellen en korte tijd later nog eens drie.

1975 : Discussienota van minister Van Kemenade: “Contouren van een toekomstig onderwijsbestel”
Vragen rond het buitengewoon onderwijs, die tot op dat moment slechts fluisterend werden uitgesproken, kwamen in het volle licht van de publiciteit:
- Is het buitengewoon onderwijs niet te uitgebreid en te versnipperd?
- Buitengewoon Onderwijs wordt in de Contourennota gepresenteerd als Speciaal Onderwijs.
- Moet het ‘gewone’ onderwijs niet veel meer kinderen met problemen kunnen opvangen?
- Moet er niet een veel nauwere band komen tussen Pedagogische Academies en de beide opleidingsinstituten of moet wellicht de gehele opleiding Buitengewoon Onderwijs worden overgeheveld naar de Pedagogische Academies?
- Het nieuwe ‘issue’ moet zorgbreedte en werken aan zorgverbreding worden.

1977: In de nota ‘Speciaal Onderwijs’ wordt gas teruggenomen. Er wordt zelfs een paragraaf gewijd aan de opleiding voor onderwijsgevenden in het speciaal onderwijs. Maar erg hoopgevend was deze paragraaf voor de opleidingen Buitengewoon Onderwijs niet.
Er wordt in de nota -waarschijnlijk bepaald door financiële motieven- uitgegaan van de verouderde visie, dat speciaal onderwijs gegeven werd in aparte scholen.
In het ministerieel beleid was een zekere aarzeling bespeurbaar.
De transformatie van de Opleidingen Buitengewoon Onderwijs tot een orthopedagogisch onderwijsinstituut lag nog in een ver verschiet.
“Het licht is niet helemaal gedoofd, maar het brandt wel op een zacht pitje” (Jaarverslag 1977/1978).

1979: De beide instituten (Seminarium voor Orthopedagogiek en de opleidingen Buitengewoon Onderwijs van de Katholieke Leergangen) werden intussen nog altijd gesubsidieerd via een begrotingspost. Een begrotingspost, die geen uitvloeisel was van een wettelijke bepaling, maar van onderling overleg. Dat was een zeer wankele positie: zo´n begrotingspost zou zonder wetswijziging zomaar kunnen verdwijnen.
Steeds maar weer wordt aandacht gevraagd voor een structurele bekostiging van de beide Opleidingen Buitengewoon Onderwijs.
Op 21 juni 1979 verschijnt de tekst “bekostigingsbeschikking Vakopleiding Buitengewoon Onderwijs” op voet van de WVO. Pas op dat moment was de positie van de Opleidingen én medewerkers en docenten veilig gesteld.

De Opleidingen Speciaal Onderwijs komen in een wettelijk kader als Voortgezette Opleiding voor hoger beroepsonderwijs later opgenomen in de Hoger Beroeps Onderwijs-wet (HBO)

Op 24 augustus 1979 vindt de installatie van de Commissie Opleidingen Speciaal Onderwijs (C.O.S.O.) plaats.
Onder voorzitterschap van Prof. dr. J. Rispens kreeg de commissie tot taak te adviseren over de opzet van de opleiding voor onderwijsgevenden in het Speciaal Onderwijs.

1981: Het eerste COSO-advies. In de hierop volgende jaren komt bij Opleidingen Buitengewoon Onderwijs de uitvoering van allerlei aanvullend gefinancieerde nascholingsactiviteiten goed op gang. Dit onder invloed van de Overheidsgebonden Contractactiviteiten (OCA) en Veldgebonden Contractactiviteiten (VCA).

1985: Interimwet op het speciaal en het voortgezet speciaal onderwijs (ISOVSO).

1990 : Weer Samen Naar School
De toenmalige staatssecretaris van Onderwijs drs. J. Wallage, zet het project ‘Weer Samen Naar School’ in werking met een discussienota op hoofdlijnen.
Doel: de lom- en mlk-scholen in samenwerkingsverbanden met basisscholen te verbinden om zo door betere samenwerking en met gebruikmaking van (vermeende) deskundigheid in het lom en mlk, het aantal leerlingen te verminderen dat -in toenemende mate- naar die schoolsoorten uitstroomt. De lom- en mlk-scholen integreren tot scholen voor speciaal basisonderwijs (sbo-scholen) en op te nemen in de as. wet op het Primair Onderwijs. Een vergelijkbaar proces gaat zich afspelen in het voortgezet onderwijs.

8 oktober 1992: Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek
De pas benoemde directeur Miel Boeijkens zag binnen dit wettelijk kader waar OSO nu onder viel, volop ontwikkelingskansen. Terecht...!