OSO en het 'speciale' kind



De start van het buitengewooon onderwijs
De geschiedenis van het speciaal onderwijs in Nederland start in 1790. Dan opent in Groningen de predikant Guyot een 'school' voor dove kinderen. In de 19de eeuw komen er meerdere scholen voor blinden en doven. In 1855 realiseert van Koetveld in Den Haag een school voor ernstig verstandelijk gehandicapte kinderen. Veel aparte scholen voor kinderen met een verstandelijke beperking waren er niet; zwakbegaafden werden niet als een probleem gezien. Ze bleven thuis, kregen later een eenvoudig baantje en werden min of meer opgenomen in het maatschappelijke leven.
De invoering van de leerplicht maakte aan die situatie een einde, omdat ook kinderen met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking onder de wet vielen. Het buitengewoon onderwijs aan deze kinderen werd geregeld in de Lager Onderwijswet van 1920. Er kwamen scholen voor doven, slechthorenden, blinden en zwakbegaafden. Het KB Buitengewoon Onderwijs van 1923, met uitbreidingen en wijzigingen heeft tot 1949 de regelgeving bepaald.

Uitbreiding soorten scholen
Op het moment dat de vakstudie startte in 1929 bestond 85% van het buitengewoon onderwijs uit zwakzinigenonderwijs. In de vakstudie werd veel aandacht besteed aan de voorbereiding op het 'werkzame' leven van deze zwakzinnigen. Dat blijkt ook uit het rooster van de eerste cursussen, daarin is naast paedagogiek, psychologie, spreekonderwijs ook veel ruimte voor handenarbeid, met name voor karton, raffia. De leraren in het buitengewoon onderwijs aan zwakzinnigen hadden een belangrijke taak in de beroepsvoorbereiding van de leerlingen.

Het buitengewoon onderwijs ontwikkelde zich snel verder, de leerlingenaantallen
namen toe, maar ook het aantal soorten onderwijs werd steeds groter. In 1931 komen er ook scholen voor lichamelijk gehandicapte kinderen en scholen voor psychopathen (zeer moeilijk opvoedbaren) in het KB te staan.

In 1949 wordt in het KB weer een aantal nieuwe typen BO mogelijk gemaakt: scholen voor epileptici, voor tuberculeuze kinderen, voor regerings- en voogdijpupillen én - zeer belangrijk- scholen voor kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden. Dit paste helemaal in het toenmalige streven naar een gediffentieerd onderwijsaanbod.
Steeds meer kinderen kregen dus een aparte school. Zo werden lange tijd werden ook kinderen van woonwagenbewoners als 'speciale kinderen' gezien. Ze gingen naar aparte scholen, waar veel aandacht was voor het voldoen aan de normen en waarden van de samenleving.
De grootste groep leerlingen werd op den duur gevormd door de scholen voor kinderen met leer- en gedragsproblemen. Deze waren later onderverdeeld in drie groepen. We kenden de kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden (LOM-onderwijs), de Moeilijk Lerende Kinderen (MLK) en de In hun ontwikkeling bedreigde kleuters (IOBK).

In de Vakstudie werd uiteraard passend gereageerd op het toenemend aantal soorten scholen. Dat betekende dat in de jaren vijftig gedeelde opleidingen nadrukkelijk tot ontwikkeling kwamen. Na een basisjaar volgde een specialisatiejaar. Bij OSO en de inhoud is te lezen welke specialisatiecursussen er zoal waren.

Het KB van 1967 maakte het mogelijk dat een aantal scholen voor buitengewoon onderwijs (pas in 1985 werd de term 'speciaal onderwijs' daadwerkelijk door de overheid gehanteerd) afdelingen voor jeugdigen en/of voor voortgezet onderwijs konden stichten.

Groei speciaal onderwijs
Het BO groeide maar door: van 24.00o leerlingen in 1948 naar 70.000 in 1968. De Countourennota (1975) van minister van Kemenade en de Nota Speciaal Onderwijs leiden tot een levendige discussie over de toekomst van het Speciaal Onderwijs - en daarmee ook over de toekomst van de Opleidingen. In deze discussie speelde het rapport 'de groei van het speciaal onderwijs' van Doornbos en Stevens (1987) een belangrijke rol. Op dat moment zaten er overigens al zo'n 100.000 kinderen in speciale scholen.
In de ISOVSO (Interimwet op het Speciaal Onderwijs en het Voortgezet Speciaal Onderwijs) die geldt van 1985 tot 1995 wordt gepoogd meer overeenstemming te creëren tussen wet- en regelgeving van regulier (basis) onderwijs en speciaal onderwijs. Daarmee wordt een lijn uitgezet naar de Wet op het Primair Onderwijs (WPO). Tussenstap daarbij is de notitie van staatssecretaris Wallage (1990) 'Weer Samen Naar School. Perspectief om leerlingen ook in de reguliere scholen onderwijs op maat te bieden'.

Passend onderwijs
Inmiddels worden de contouren van het onderwijs voor speciale kinderen in 2010 in kaart gebracht. Vanaf 2005 praat het ministerie van OCW met onderwijs- en ouderorganisaties over de manier ´passend onderwijs´ vorm moet worden gegeven. Dit resulteerde in de uitwerkingsnotitie Vernieuwing zorgstructuren waarin verdere stappen op weg naar inclusie worden aangegeven. Fontys OSO heeft nadrukkelijk bijgedragen aan de 'Index voor inclusie', hulpmiddel voor scholen om het proces naar inclusie te ondersteunen.

Speciale kinderen van nu

Tegenwoordig gaan kinderen met een betrekkelijk laag of laag intelligentieniveau en kinderen die een leerachterstand hebben, naar het SBO. Deze groepen kinderen vallen hiermee onder de Wet op het Primair Onderwijs (WPO), die de regelgeving voor regulier en speciaal basisonderwijs behandelt. Kinderen op deze sbo-scholen dienen na het verlaten van deze school dezelfde basiskennis behaald te hebben als kinderen die op een gewone basisschool gezeten hebben, maar ze mogen daar wel langer over doen. Uitlopen kan tot 14 jaar.

Voor leerlingen die lichamelijk, zintuiglijk of verstandelijk gehandicapt zijn, is er het zogeheten speciaal onderwijs. Deze scholen zijn er in vier categorieën (clusters):
- Cluster 1: visueel gehandicapte kinderen of meervoudig gehandicapte kinderen met een visuele handicap
- Cluster 2: dove of slechthorende kinderen, kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden of meervoudig gehandicapte kinderen die één van deze handicaps hebben
- Cluster 3: lichamelijk gehandicapte kinderen, zeer moeilijk lerende kinderen (ZMLK) en langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap, of meervoudig gehandicapte kinderen die één van deze handicaps hebben
- Cluster 4: zeer moeilijk opvoedbare kinderen ZMOK, langdurig zieke kinderen anders dan met een lichamelijke handicap en kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten

Voor deze kinderen is er ook voortgezet speciaal onderwijs. Dit kan gevolgd worden tot het twintigste jaar.

Bron o.a. : Rijswijk, K. van en E. Kool (1999) De ontwikkeling van het speciaal onderwijs in de tweede helft van de 20e eeuw. Groot, R. de en J. v.d. Ploeg (red.) Het kind van de eeuw: het kind van de rekening?Houten: Bohn, Stafleu, Van Loghum.

OSO in het land

OSO heeft momenteel tien zogeheten wervingslocaties door heel het land. De keuze voor deze locaties is in overleg gemaakt met de andere twee OSO-instellingen in het land. Een overzicht vind je hier.

OSO biedt haar activiteiten ook veelvuldig aan op locatie, bij scholen aan huis.

Op de foto het gebouw d'Bruynvis aan de Keizersgracht in Amsterdam.

OSO en de Bond

De opleiding is steeds gebonden en verbonden geweest aan de ‘Bond’. De bond is dan aanvankelijk de Bond ter bevordering van het R.K. Buitengewoon Lager Onderwijs, later R.K. Buitengewoon Onderwijs. Ook al vernieuwt het Bondsorgaan zich van tijdschrift voor R.K. Buitengewoon Onderwijs (klik hier voor een titelpagina uit 1952) tot het tijdschrift Speciaal Onderwijs, de naam van de bond blijft hetzelfde. Later bestaat naast de Bond ook de sectie B.O. van het KOV (Katholieke Onderwijs Vakorganisatie), weer later sectie Speciaal Onderwijs van het KOV. Als de KOV opgaat in het CNV wordt dit de sectie speciaal onderwijs, weer later gaat deze sectie op in de sectie primair onderwijs van het CNV-Onderwijs. Het bondsorgaan is inmiddels het katern ‘ Zorg Primair’

Zoals elders gemeld werd de aanzet tot de Vakstudie o.a. gegeven vanuit de Bond ter bevordering van het R.K. Buitengewoon Lager Onderwijs, met name in de persoon van Gustav Christ. Christ was de eerste voorzitter van de bond, hoofredacteur van het bondsblad Tijdschrift voor R.K. Buitengewoon Lager Onderwijs en Christ werd in 1929 de eerste studieleider van de Vakstudie. Die combinatie Bondsvoorzitter, (hoofd-) redacteur én studieleider van de Vakstudie zagen we ook bij Piet Prince en bij Sjoerd de Jong. De Jong schreef bij het veertigjarig bestaan van de bond, een heel leesbaar artikel 'Uit een grijs verleden. Historische notities 1924-1929'. Van de start van de vereniging in juni 1924 tot de start van de vakstudie in 1929. ( Ts voor RKBO, 1964, 178 e.v.). In het jaarverslag van de Bond ter bevordering van het R.K. Buitengewoon Onderwijs 1959 is nog eens te lezen hoe de relatie van de Bond met de vakstudie en met de Leergangen bevestigd is: " Het overleg met het curatorium der R.K. Leergangen te Tilburg (…) heeft ertoe geleid dat in de benoeming van de vakstudieleider het bondbestuur zeggenschap heeft gekregen. Uiteraard niet de laatste zeggenschap, maar wel zo dat de band tussen Bond en Vakstudie verzekerd is." Verder lezen we dat de leden van de adviescommissie voor de vakstudie door het bondsbestuur worden voorgedragen aan het curatorium. En in het Ts voor RKBO in 1962, pag. 163: De vakstudie Buitengewoon Onderwijs wordt door de Katholieke Leergangen gegeven in nauwe samenwerking met de Katholieke Bond te bevordering van het Buitengewoon Onderwijs.

Sinds het vertrek van Sjoerd de Jong, toenmalige directeur van Opleidingen Speciaal Onderwijs, is Thieu Dollevoet assessor bij de vergaderingen van het sectie- later sectorbestuur Speciaal Onderwijs. Toenmalige OSO-docente Arda Huybers-van Dijk volgde de Jong op als redactiesecretaris van het tijdschrift ' Speciaal Onderwijs'. OSO-docent Jan van Balkom was volgde Arda weer op als eindredacteur. Jan is tevens als ambtelijk secretaris verbonden aan het sectorbestuur. Op die manier is de binding tussen CNV Onderwijs en Fontys OSO in directe zin ingevuld.

OSO als deel van een geheel

De vakstudie werd dus zoals elders te lezen is geinitieerd vanuit de Bond ter bevordering van het buitengewoon onderwijs, maar werde ondergebracht bij de R.K. Leergangen.
Tot midden jaren zeventig hadden de Vakstudie BO, later Opleidingen Buitengewoon Onderwijs en Opleidingen Speciaal Onderwijs vast onderdak binnen de Leergangen.

De jaren 1970 t/m 1980 waren voor de Katholieke Leergangen turbulent.
Als gevolg van de begin 1970 verleende toestemming om te mogen starten met een NLO moest gezocht worden naar afstemming met de Katholieke Universiteit Nijmegen, de Katholieke Hogeschool Tilburg en de Technische Hogeschool Eindhoven.
Afstemmingsoverleggen, die leidden tot vele spanningen.
Eveneens met als aanjager de NLO werd intensief gedacht, geschreven en vooral over structuurwijzigingen.
Naast deze discussies over structuur kwam de vraag naar signatuur en identiteitsvorming. Een vraag waarover de discussie eveneens in alle hevigheid werd gevoerd.
Wat moe zijnde van al deze discussies onderstreepte Sjoerd de Jong in 1973 het belang van “eigenstandigheid” van zijn opleidingsinstituut. De kwesties van structuur en signatuur leefde minder binnen de opleidingen Buitengewoon Onderwijs.
De Jong in een brief aan Zeijen: “Het heeft ongetwijfeld voordelen te vertoeven binnen een holding als de Leergangen, maar het intensief bespreken van het grote aantal nota´s over de lerarenopleidingen werd nu toch wel belastend”.

Op 19 december 1986 ontstond de Hogeschool Katholieke Leergangen (HKL) Tilburg, bestaande uit drie faculteiten met faculteitsdirecties: de Faculteit Educatieve Opleidingen (FEO), de Faculteit Bedrijf, Mens, Media (BMM) en de Faculteit der Kunsten. OSO maakte deel uit van de Faculteit Educatieve Opleidingen. Binnen de faculteit kostte het OSO heel wat energie om het 'speciale' van het instituut te waarborgen.

In 17 december 1991 werd na een grote Hogescholenfusie OSO onderdeel van de Stichting Hoger Onderwijs Zuid Nederland en in 1996 werd Fontys Hogescholen de nieuwe naam van een Nederlandse instelling voor hoger beroepsonderwijs met de statutaire zetel in Tilburg. Internationaal worden de namen “Fontys University of Applied Sciences en Fontys Fachhochschule gevoerd. Fontys is sinds 1 september 1996 de opvolger van de Stichting Hoger Onderwijs zuid-Nederland.

Bekwaam en Speciaal

Opmerkelijk is dat de WOSO-opleidingen al jarenlang opleidingen verzorgden zonder dat er sprake was van een beroepsprofiel voor leraren speciaal onderwijs. In de visitatierapporten van 1995 werd het ontbreken van een richtinggevend beroepsprofiel expliciet vermeld. Op basis van een voorstel van Wim Claasen zijn de WOSO-instellingen hiermee aan de slag gegaan. In de periode van 1995 tot 2003 hebben de WOSO-instellingen, in diverse projecten, methoden ontwikkeld die geschikt waren om de bijzondere kwaliteiten van leraren speciaal onderwijs in beeld te brengen (verkennen van kenmerkende situaties op basis van o.a. video-interactiebegeleiding en biografische interview- en begeleidingsvormen). Uiteindelijk is in samenwerking met SBL een generiek competentieprofiel speciale onderwijszorg ontwikkeld. Dit profiel is door vertegenwoordigers van het werkveld gelegitimeerd en gepubliceerd in “Bekwaam en speciaal”. De publicatie van “Bekwaam en speciaal” viel samen met de viering het 75-jarig bestaan van WOSO: in januari 2004 werd een exemplaar van “Bekwaam en speciaal” overhandigd aan minister Maria van der Hoeven van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.




Het generiek competentieprofiel functioneert als uitgangspunt voor alle door de WOSO-instellingen verzorgde opleidingen. Mede op basis hiervan hebben de WOSO-opleidingen de Masteraccreditatie verworven.

OSO en de jubilea

Zilveren jubilé Vakstudie BO 1929-1954
Het verslag van het zilveren jubilé is terug te vinden in een katern van 48 pagina's, we lezen op de laatste pagina een hartekreet van Christ, de plek van de Vakstudie is binnen het onderwijsbestel nog steeds een onduidelijke.... " Geve God, dat Z. Exc. Minister Mr Cals er nu speoedig in slage de voorgenomen Wet op het B.O. in het Staatsblad te krijgen (...). Het anders bedeelde kind en de Vakstudie zullen er wel bij varen".
De herdenking van het 25 jarig jubileum vond plaats in het Kurhaus te Scheveningen met een twwedaags congres op 14 en 15 mei, onder voorzitterschap van Mgr Prof. Dr. Th. Goossens, die tevens vierde dat hij 25 jaar voorzitter van het Bestuur der R.K. Vakstudie BO was.
Sprekers waren o.a. Oud hoofdinspecteur van het BO Prof. dr. I.C. van Houte ('Over de orthopedagogiek')Prof. Dr. Paul Moor uit Zürich, Prof. Dr. Carp over de persoon van de orthopedagoog. Hoofdinspecteur van het BLO, N. Y. Vlietstra sprak een feestrede uit voor de jarige opleidingen en G.A.E. Chris gaf een historisch overzicht der vakstudie buitengewoon onderwijs. Die negon als volgt: "De jarenlange propaganda, de samenstelling van het studieprogramma, het instellen der cursussen is hoofdzakelijk het werk geweest van Dr A. van Voorthuijsen, eerste Hoofdinspecteur van het B.O. , de heer Schreuder, voorzitter van 'O en A', de heer J. de Graaff, voorzitter der besturen-en personeelsverenigingen van het Prot. Chr. BO en schrijver dezes, destijds voorzitter van de Kath. Bond voor BO. een woord van eerbiedige hulde aan de drie eertsgenoemde pioniers, die inmiddels overlden zijn, is hier alleereerst op zijn plaats. Als enig overlevende van dit viertal valt mijn vandaag de eer te beurt hen dankbaar te gedenken en U een en ander te vertellen van wat vooraf en voorbi jging, zorg dragend de feiten te plaatsen 'in het licht van hun tijd' ".

Veertigjarig jubileum 1969
Bij het veertigjarig jubileum van de Opleidingen Buitengewoon Onderwijs haalt oud-rector van Can (ook voorzitter van de bestuurscommissie Buitengewoon Onderwijs) in augustus 1969 in 'Koers' - het toenmalige contactorgaan voor medewerkers van de Katholieke Leergangen- herinneringen op. " Toen ik in 1958 mijn taak als rector van de Katholieke Leergangen aanving trof ik als studieleider van de afdeling Buitengwoon Onderwijs de heer P.Prince. Ik heb mijn er altijd over verbaasd hoe 1 persoon zoveel zaken tegelijk kon doen. Naast zijn werkkring in Udenhout, later in Son, bekleedde hij o.a. het voorzitterschap van de Bond voor Buitengewoon Onderwijs. Bij de jaarvergaderingen van deze Bond - op het feest van onnozele kinderen- bleek duidelijk dat die functie bepaald geen sinecure was. Als opvolger van de legendarische heer Christ had hij tot taak diens pionierwerk voort te zetten en uit te bouwen waarin hij (...) uitstekend geslaagd is. Bij de gestage ontwikkeling en uitbreiding (...) werd het nodig een full-time kracht aan te trekken. Het mag het curatorium van de Katholieke Leergangen tot voldoening stemmen dat het in de persoon van Sj. de Jong een gelukkige keuze heeft gedaan. (...) Hoewel geen expert in het Buitengewoon Onderwijs - ik zou mij zelf hoogstens tot de moeilijk opvoedbaren rekenen- meen ik te mogen vaststellen dat het experimenteel stadium geeindigd is en, als de voortekenen niet bedriegen de weg geeffend gaat worden naar een wetenschappelijk gefundeerde opleiding (...) " . Dat laatste liet nog even op zich wachten, tot de accreditatie tot master SEN in 2006. Maar omdat een toets bestaande opleidingen betrof, kanmet recht worden gezegd dat een lange voorgeschiedenis tot de erkenning van het niveau heeft geleid.

50 jaar: Werkteater
In het opleidingsjaar 1979/1980 is er een onvergetelijke viering van het 50-jarige bestaan van de Opleidingen Buitengewoon Onderwijs. Als een onderdeel van de viering van dit jubileum was besloten om aan het toen toonaangevende en baanbrekende Werkteater te vragen een voorstelling samen te stellen en uit te voeren over speciale onderwijssituaties. Een theatervoorstelling, die tot bezinning en reflectie moest leiden met een ‘verdiepende’ werking. De afspraken over deze theatervoorstelling waren ruim tevoren met de acteurs van het Werkteater gemaakt. Toen de organisatoren van de jubileumbijeenkomst zo´n drie weken voor de eerste uitvoering echter nog niets van de mensen van het Werkteater hadden gehoord, werd besloten om toch maar eens contact op te nemen. Een telefoontje leerde al snel, dat de acteurs van het Werkteater nog niets aan de voorbereiding van de voorstelling hadden gedaan. Enige paniek brak uit . . . . . . . waren de afspraken wellicht niet goed gemaakt? Op de vraag: “Wat nu. . . . . . ?” Kwam van de mensen van het Werkteater het antwoord: “Geen paniek, we weten dat wij dit moeten doen en het komt allemaal best in orde hoor. Geef ons nu maar snel wat adressen van scholen voor Buitengewoon Onderwijs door, die wij oriënterend kunnen bezoeken en dan zal het allemaal best in orde. Nou, het kwam allemaal best in orde! De acteurs van het Werkteater zetten een prachtige en onvergetelijke voorstelling neer. Het beeld van René Groothof als een gehandicapte jongen in een rolstoel -regenjas aan, capuchon tot diep over zijn ogen, zijn scherpe neus er nog net uitstekend- voortgeduwd door zijn broer Frank Groothof in een supermarkt, is velen altijd bijgebleven. Ook de vraag, die een supermarktbediende stelde aan broer Frank: “Wil hij nu roomboter?” Daarbij pratend met Frank en wijzend naar René in zijn rolstoel. Het Werkteater kreeg een staande ovatie. Stafmedewerker Thomas van Doorn (één van de organisatoren) was zo enthousiast, dat hij het podium opklom en aan Marja Kok vroeg, of zij nog één keer als geestelijk gehandicapt meisje het lied wilde zingen “Ik kan mijn eigen broek ophijsen”.

60 jaar: Leraar Speciaal Onderwijs: Een speciaal beroep
Op 28 maart 1990 Houden de WOSO-instituten in de Reehorst bovengenoemd symposium. Er si ruimte voor viering, ontmoeting en ontspanning (Cabaret Sofokles net name) maar vooral is er ruimte voor 'studie' . Er zijn 16 presentaties waarin men relevante ontwikkelingen in het speciaal onderwijs aan de orde stelt.
Als inleiding op de dag schetst Prof. Doornbos ontwikkelingsperspectieven voor het Speciaal Onderwijs en Wim Claasen speekt aan het einde van de dag zijn zorg uit over de door Minister Deetman kort daarvoor ontvouwde plannen om de mogelijkheden van de opleidingsinstituten te beperken. Claasen geeft met name aan dat het van belang is dat OSO-studenten tijdens hun studie praktijkwerk doen met zorgleerlingen, omdat juist in de voortdurende interactie tussen studeren en werken de studie voor het Diploma Speciaal Onderwijs meerwaarde krijgt.

75 jaar: Bekwaam en Speciaal
In januari 2004 vieren de WOSO instituten hun 75 jarig bestaan. Een forum waarin vertegenwoordigers van verschillende werkvelden en belangengroepen meedoen, gaat in op de vele vragen uit de zaal. 'Speciaal en bekwaam' , het juist ontwikkelde generieke competentieprofiel wordt uitgereikt aan minister Maria van der Hoeven van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Standplaats OSO

OSO heeft in de ruim veertig jaar dat er van een echt 'bureau' sprake is een aardige zwerftocht door Tilburg gemaakt.

Een van de redacteuren van deze canon dacht dat de eerste full-time benoemde studieleider/directeur Sjoerd de Jong een werkplek (toen heette dat overigens nog niet zo...) op Tivolistraat 10-14 had . Op de afscheidsreceptie van Miel Boeijkens vertelde de Jong dat dat niet klopte...


Het gebouw van de R.K. Leergangen aan de Bosscheweg in 1924, collectie RHC Tilburg, bron: website Historie Tilburg . Later werd dit Tivolistraat. Dit gebouw stond tegenover het hierboven genoemde Tivolistraat 10-14.

In elk geval hebben we een officiële melding gevonden dat vanaf 1 september 1966 de Afdeling Buitengewoon Onderwijs van de Katholieke Leergangenis gehuisvest op P.F. Bergmansstraat 1. In die villa vlak bij de Tivolistraat was destijds ook het rectoraat van de Leergangen gevestigd. En op de zolder van deze villa was dus de eerste 'standplaats OSO'.

Er volgt een verhuizing van de Opleidingen Buitengewoon Onderwijs - een eindje verder van het centrum af, richting Ringbaan-Oost, naar de Nieuwe Bosscheweg 19. Dat is medio 1973. Een 'eigen' gebouw. Hier werden ook de eerste stafmedewerkers gehuisvest.



In de zomer van 1975 verhuizen de Opleidingen buitengewoon Onderwijs weer naar het naar het centrum van Tilburg: Josephstraat 135. Daar hing jarenlang bovenstaand bord. Hier verandert OBO onder impuls van Sjoerd de Jong tot OSO

Bij de jaarwisseling 1987/1988 verhuist OSO - inmiddels onderdeel geworden van de Faculteit Educatieve Opleidingen naar Prof. Gimbrèrelaan 16 en komt in te wonen bij de pas daarvoor door fusies gevormde Pabo Tilburg. Onder leiding van Miel Boeijkens wordt OSO Opleidingscentrum Speciale Onderwijszorg.

Samen met Pabo Tilburg verhuist OSO vervolgens naar het nieuw gebouwde Pyreneeënweg 8, het huidige Zwijsengebouw op de Fontys Campus in Tilburg. Adres: Prof. Goossenslaan 1-04.
De groei van de Pabo - én van OSO- leidt als snel tot ruimtegebrek.

OSO verhuist in 1998 naar Hoevenseweg 55a, de oude (in meerdere betekenissen) kantoorruimte van de AaBe fabrieken. Daar is OSO later samen met de pas opgerichte Rockacademie gehuisvest.

Van 2000 tot 2007 'woonde' OSO in het Van der Grinten-gebouw op de campus aan de Prof. Goossenslaan. Medewerkers hadden een haat-liefde-verhouding met dit langzaam aftakelende noodgebouw. Aan de ene kant was het een eigen plek, een plek met karakter. Maar het stonk er ook, het was er vochtig en ongedierte kon zich ongehinderd toegang verschaffen tot de gangen en kamers. Onderstaande diashow geeft een beeld van het verval van het gebouw.



In mei 2007 verhuisde OSO naar de D-vleugel het Mollergebouw, een tot splinternieuw verbouwd kantoor met veel licht en ruime - nog maagdelijke- kamers. Van hieruit wordt in september 2007 de nieuwe masteropleiding gefaciliteerd.

OSO: masterinstituut

Vanaf het studiejaar 2002 bestaat het hoger onderwijs voor een groot deel uit bachelor- en masteropleidingen. De meeste hbo- en wo-opleidingen in Nederland zijn inmiddels omgezet. Voordeel is dat de diploma’s van deze opleidingen internationaal vergelijkbaar zijn.
Hogescholen kunnen zelf erkende masteropleidingen ontwikkelen. De in 2003 ingestelde Nederlands-Vlaamse accreditatieorganisatie beoordeelt deze masters iedere 6 jaar. Alleen goedgekeurde (geaccrediteerde) masteropleidingen mogen studenten een masterdiploma uitreiken.

OSO kiest ervoor op basis van haar voortgezette opleidingen hbo-masteropleidingen te ontwikkelen. De accreditatie is aangevraagd op basis van wat er met de voortgezette opleidingen is bereikt, aangevuld met plannen voor hoe deze aangepast zouden moeten worden. Er is ondertussen ervaring opgedaan met masteropleidingen door de samenwerking met Roehampton University in Londen.

Sinds september 2003 is met Roehampton University Londen en Fontys OSO een academic master SEN voor Nederlandse studenten (die reeds de nodige opleidingen en ervaring opgebouwd hebben) van start gegaan. Dit biedt afgestudeerden de mogelijkheid in het kader van hun loopbaan straks een bevoegdheid aan te vragen bij de IBG-groep in het Hoger Pedagogisch Onderwijs te werken (PABO, OSO etc.). Tevens biedt deze master de mogelijkheid aan collega opleiders zich internationaal te orienteren. Ook levert het gerichte informatie op voor de invulling van de eigen HBO-Master (APEL;praktijkonderzoek; inclusie). Het betreft een 2 jarige deeltijdopleiding in Utrecht met daarin 3 studieweken in Londen.

In 2003 wordt OSO gevisiteerd. Er volgt een lang traject van discussies, toelichtingen, bijstellingen e.d. Goedkeuring (accreditatie) voor de masteropleiding Special Educational Needs wordt verkregen met ingang van 01-10-2006.

Per 1 september 2007 start een nieuwe generatie studenten met de hbo-masteropleiding Special Educational Needs.



Het is uniek dat OSO een tweetal lectoraten heeft die de basis vormen voor onze masteropleidingen. Enerzijds het lectoraat/kenniskring o.l.v. Petra Ponte (foto links), anderzijds het lectoraat/kenniskring van Anita Blonk (foto rechts).
Ook start OSO nu met de derde jonge promovendus, die ook gekoppeld is aan een van beide lectoren en de Eindhoven School of Education.

Erasmus Mundus

In september 2005 is op basis van de samenwerking met Roehampton een aanvraag ingediend voor een Erasmus Mundus Master SEN bij de Europese Commissie. Als enige hogeschool in Nederland is Fontys actief binnen dit internationale project. Het samenwerkingsverband bestaat uit Roehampton University Londen, Charles University Prague en Fontys OSO. De doelgroep bestaat uit gekwalificeerde bachelors uit landen buiten de Europese Unie (meestal uit Azie en Afrika) met ervaring en met velerlei functies in eigen land. De studenten verblijven eerst in Londen, komen dan voor lange tijd naar Tilburg (waar ze in woningen bij de Fontys-campus verblijven), gaan dan voor korte tijd naar Praag en worden dan gelijkelijk verdeeld over de 3 locaties voor hun dissertation.
Het betreft een bijzonder traject, vooral vanwege het interculturele communicatieve aspect.Sinds september 2005 is op basis van de U-bocht academic master SEN een aanvraag ingediend voor een Erasmus Mundus master SEN bij de Europese Commissie. Als enige hogeschool is Fontys actief binnen dit EM-project in Nederland. Het samenwerkingsverband bestaat uit Roehampton University Londen, Charles University Prague en Fontys OSO. De doelgroep bestaat uit goede bachelors uit landen buiten de Europese Unie (meestal uit Azie en Afrika) met ervaring en met velerlei functies in eigen land. De studenten verblijven eerst in Londen, komen dan voor lange tijd naar Tilburg (campus), gaan dan voor korte tijd naar Praag en worden dan gelijkelijk verdeeld over de 3 locaties voor hun dissertation.
Het betreft een bijzonder traject, vooral ook vanwege het interculturele communicatieve aspect.

OSO werkt samen

1974 Samenwerking tussen het Seminarium voor Orthopedagogiek te Zeist en de Opleidingen Speciaal Onderwijs van de Katholieke Leergangen te Tilburg worden geïnstitutionaliseerd. Een jaar later: Beide opleidingsinstituten gaan een werkverband met elkaar aan: het W.O.S.O. (Werkverband Opleidingen Speciaal Onderwijs). De belangrijkste functie van dit Werkverband is het verbeteren van de onderlinge communicatie en overleg i.v.m. de verdere ontwikkeling en beleidsbepaling.

OSO en Den Haag

Kameleon
OSO lijkt soms een kameleon die van kleur verandert onder invloed van ontwikkelingen in de samenleving. Wetgeving is daarbij een belangrijk aspect.
In een aantal jaartallen worden hier 'Haagse' ontwikkelingen geschetst die voor OSO van belang waren.

Vanaf 1920 gaan kinderen met een beperking voor het eerst naar aparte scholen. In de Wet op het lager onderwijs worden scholen voor zintuiglijk gehandicapten en scholen voor zwakzinnigen in het leven geroepen.

In 1949 treedt een nieuw Koninklijk Besluit B.O. in werking. De nieuwe schooltypen voor buitengewoon onderwijs die daarmee ontstaan, vragen om gespecialiseerde leerkrachten. Geleidelijk aan worden de vakken orthopedagogiek en orthodidactiek belangrijker, waarbij thema´s uit de criminologie, de erfelijkheidsleer en de wijsbegeerte meer worden verschoven naar de persoonlijke studievoorkeur van de student. De vakstudie Buitengewoon Onderwijs verliest langzamerhand het karakter van een soort M.O.-studie. Gekozen wordt voor een breed gerichte basisopleiding van een jaar, gevolgd door een specialisatiejaar voor diverse schooltypen van buitengewoon onderwijs.

Vliegenthart
Professor Vliegenthart schrijft in 1965: “De opleiding voor buitengewoon onderwijs moet een dagopleiding zijn voor B.O.-mensen, waarbij een verantwoorde begeleiding aanwezig dient te zijn . . . . . “

1970: Het rapport Vliegenthart verschijnt. Het rapport geeft de gewenste ontwikkeling aan naar een volwaardige opleidingsstructuur voor het Bu.O.
In hetzelfde jaar verzucht Sjoerd de Jong, dat voor ‘zijn’ opleidingen nog grotendeels dezelfde faciliteiten en regelingen gelden als bij de oprichting in 1929. “Dit schijn nu eenmaal inherent te zijn aan de onderwijszorg voor het gehandicapte kind, voegde hij er lijdzaam aan toe: met beperkte middelen en met veel inzet en enthousiasme moest men blijven pionieren”.

1973: De besprekingen met het departement komen muurvast te zitten. Een vermindering van de subsidie voor 1973 wordt aangekondigd.
Het ‘veld’ steigert hevig omdat de gerechtvaardigde verwachting is dat verdere ontwikkeling en professionalisering van de opleidingen door een gericht beleid juist mogelijk wordt gemaakt, overeenkomstig de in het rapport Vliegenthart geschetste contouren.
Hernieuwd overleg leidt er echter gelukkig toe, dat de opleidingen meer armslag krijgen. Elk instituut kan in 1973 twee stafmedewerkers aanstellen en korte tijd later nog eens drie.

1975 : Discussienota van minister Van Kemenade: “Contouren van een toekomstig onderwijsbestel”
Vragen rond het buitengewoon onderwijs, die tot op dat moment slechts fluisterend werden uitgesproken, kwamen in het volle licht van de publiciteit:
- Is het buitengewoon onderwijs niet te uitgebreid en te versnipperd?
- Buitengewoon Onderwijs wordt in de Contourennota gepresenteerd als Speciaal Onderwijs.
- Moet het ‘gewone’ onderwijs niet veel meer kinderen met problemen kunnen opvangen?
- Moet er niet een veel nauwere band komen tussen Pedagogische Academies en de beide opleidingsinstituten of moet wellicht de gehele opleiding Buitengewoon Onderwijs worden overgeheveld naar de Pedagogische Academies?
- Het nieuwe ‘issue’ moet zorgbreedte en werken aan zorgverbreding worden.

1977: In de nota ‘Speciaal Onderwijs’ wordt gas teruggenomen. Er wordt zelfs een paragraaf gewijd aan de opleiding voor onderwijsgevenden in het speciaal onderwijs. Maar erg hoopgevend was deze paragraaf voor de opleidingen Buitengewoon Onderwijs niet.
Er wordt in de nota -waarschijnlijk bepaald door financiële motieven- uitgegaan van de verouderde visie, dat speciaal onderwijs gegeven werd in aparte scholen.
In het ministerieel beleid was een zekere aarzeling bespeurbaar.
De transformatie van de Opleidingen Buitengewoon Onderwijs tot een orthopedagogisch onderwijsinstituut lag nog in een ver verschiet.
“Het licht is niet helemaal gedoofd, maar het brandt wel op een zacht pitje” (Jaarverslag 1977/1978).

1979: De beide instituten (Seminarium voor Orthopedagogiek en de opleidingen Buitengewoon Onderwijs van de Katholieke Leergangen) werden intussen nog altijd gesubsidieerd via een begrotingspost. Een begrotingspost, die geen uitvloeisel was van een wettelijke bepaling, maar van onderling overleg. Dat was een zeer wankele positie: zo´n begrotingspost zou zonder wetswijziging zomaar kunnen verdwijnen.
Steeds maar weer wordt aandacht gevraagd voor een structurele bekostiging van de beide Opleidingen Buitengewoon Onderwijs.
Op 21 juni 1979 verschijnt de tekst “bekostigingsbeschikking Vakopleiding Buitengewoon Onderwijs” op voet van de WVO. Pas op dat moment was de positie van de Opleidingen én medewerkers en docenten veilig gesteld.

De Opleidingen Speciaal Onderwijs komen in een wettelijk kader als Voortgezette Opleiding voor hoger beroepsonderwijs later opgenomen in de Hoger Beroeps Onderwijs-wet (HBO)

Op 24 augustus 1979 vindt de installatie van de Commissie Opleidingen Speciaal Onderwijs (C.O.S.O.) plaats.
Onder voorzitterschap van Prof. dr. J. Rispens kreeg de commissie tot taak te adviseren over de opzet van de opleiding voor onderwijsgevenden in het Speciaal Onderwijs.

1981: Het eerste COSO-advies. In de hierop volgende jaren komt bij Opleidingen Buitengewoon Onderwijs de uitvoering van allerlei aanvullend gefinancieerde nascholingsactiviteiten goed op gang. Dit onder invloed van de Overheidsgebonden Contractactiviteiten (OCA) en Veldgebonden Contractactiviteiten (VCA).

1985: Interimwet op het speciaal en het voortgezet speciaal onderwijs (ISOVSO).

1990 : Weer Samen Naar School
De toenmalige staatssecretaris van Onderwijs drs. J. Wallage, zet het project ‘Weer Samen Naar School’ in werking met een discussienota op hoofdlijnen.
Doel: de lom- en mlk-scholen in samenwerkingsverbanden met basisscholen te verbinden om zo door betere samenwerking en met gebruikmaking van (vermeende) deskundigheid in het lom en mlk, het aantal leerlingen te verminderen dat -in toenemende mate- naar die schoolsoorten uitstroomt. De lom- en mlk-scholen integreren tot scholen voor speciaal basisonderwijs (sbo-scholen) en op te nemen in de as. wet op het Primair Onderwijs. Een vergelijkbaar proces gaat zich afspelen in het voortgezet onderwijs.

8 oktober 1992: Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek
De pas benoemde directeur Miel Boeijkens zag binnen dit wettelijk kader waar OSO nu onder viel, volop ontwikkelingskansen. Terecht...!

OSO presenteert

In de jaren 90 heeft OSO ingezien dat het van belang was nadrukkelijker naar buiten te treden enerzijds om het gezicht in een concurrerende onderwijsmarkt te laten zien, anderzijds om de expertise anders in te zetten dan alleen in studietrajecten maar ook om een platform te bieden waarop belangstellenden en betrokkenen elkaar kunnen ontmoeten. Fontys OSO organiseert conferenties en studiedagen. Elk jaar vindt de VO-Zorgconferentie plaats. Een activiteit in samenwerking met Windesheim OSO. In WOSO verband wordt jaarlijks een jrk-conferentie georganiseerd.

Collectief Inclusief
De WOSO-instellingen en de Landelijke Beroepsgroep IB participeren in Collectief Inclusief. Een beweging die de ontwikkeling van scholen naar inclusieve gemeenschappen wil bevorderen. Tijdens twee conferenties en in een gezamenlijke website worden de doelstellingen uitgedragen. Onderstaand een fotoverslag van de tweede editie van juni 2007.



Autisme
Verder is OSO nadrukkelijk actief op het terrein van autisme. Daarbij wordt dankbaar gebruik gemaakt van de kennis en expertise van het Opleidingscentrum Autisme te Antwerpen. De jaarlijkse In-Service, een driedaagse conferentie over autisme is in 2007 in goede samenwerking met Fontys OSO vorm gegeven.

Binnen OSO kennen we de kerndocentendagen die beogen een bijdrage te leveren aan een gezamenlijke ontwikkeling van de het opleidingsaanbod. De verworvenheden uit de kenniskringen behorend bij de beide lectoren worden daarbij met elkaar ervaren en gedeeld.

OSO en de inhoud

Rooster
Een beeld van de Opleiding anno 1933.
Het lesgeld bedraagt 40 gulden, het rooster van de cursus in den Bosch ziet er op de lesdag zaterdag bij voorbeeld als volgt uit:
10-12 Handenarbeid
1-3 Spreekonderwijs
3-4 Godsdienst
4-5 Paedagogiek
Andere vakken zijn psychiatrie, psychologie en sociologie. Handenarbeid staat elke cursusdag voor 2 uur op het programma. De cursisten wordt gevraagd boeken of tijdschriften ter inbinding mee te brengen. Andere onderdelen van handenarbeid zijn raffia en karton.

Kwaliteit
In juni 1951 kondigt Christ in 'zijn' tijdschrift aan dat er een nieuwe fase wordt ingeluid. "In het begin, toen we nog propaganda moesten maken voor de Vakstudie, werd mede op advies van van Dr. A. van Voorthuijsen, het verkrijgen van een getuigschrift slechts afhankelijk gesteld van het regelmatig volgen dier lessen en de betoonde ijver". Er werd geen lesgeld gevraagd en de reiskosten werden volledig vergoed. Het lesgeld werd al snel verhoogd: wat men voor niets krijgen kan, wordt in de regel weinig gewaardeerd. Het lesgeld was inmiddels in 1951 200 gulden. De kwaliteit van de Vakstudie was - en is- een voortdurend punt van grote zorg en toewijding. Dat gold voortdurend voor het Bondsbestuur (R.K. BO) waar de vakstudie zo nauw mee verbonden was. In het jaarverslag van 1958: "Zo'n opleiding behoeft een voortdurende aanpassing aan de nieuwe inzichten en wetenschappelijke verworvenheden, alsook aan de zich steeds wijzigende maatschappelijke struktuur en de positie daarin van het gehandikapte kind". Anno 2007 kunnen we met een dergelijke formulering nog steeds uit de voeten, zonder dat beladen 'gehandicapt'. Wat lezen we verder in 1958: "Vanuit het bondsbestuur werd (...) een commissie gevormd die onder auspiciën van het K.P.C. de eisen van een goede opleiding opnieuw ging bestuderen. In veertien bijeenkomsten heeft deze commissie een leidraad ontworpen en is ze gekomen tot het opstellen van een eindrapport dat als uitgangspunt kan dienen voor de samenstelling van rooster en lessen der vakstudie. De commissie stelt zich hierbij op het standpunt van een Vooropleiding (voor niet-volledig bevoegden), Basisopleiding (bedoeld als algemene inleiding, Specialisatie (Naar de verschillende typen van onderwijs)."In de commissie zaten o.a. H.W. Broeren, G. Christ, P. Prince, Frater M. Philippus en J. Penders. Er werd een nota betreffende de opleiding gezonden in samenwerking met de R.K. Leergangen te Tilburg aan de Staatscommissie ter voorbereiding van de Wet op het L.O.

Examens
In Ts voor RKBO 1957 zien we wat de vragen waren voor het schriftelijk examen in de cursus ‘leerdefecten en opvoedingsmoeilijkheden’:
Bij psychiatrie bij voorbeeld:
- Welke verlammingsvormen komen voor? Graag enige voorbeelden.
- Noem enkele aandoeningen van het extra-pyramidale zenuwstelsel
- Wanneer spreekt men van een neurotisch verschijnsel?
De relatie met de praktijk zoals we die in 2007 centraal stellen is hier ver te zoeken. De ‘wetenschappelijke’ orientatie en het medisch model manifesteren zich hier nadrukkelijk.
Dat zien we ook terug bij de vragen van psychologie, bij voorbeeld
- Welke gedachtengang volgde Alfred Binet bij het samenstellen van zijn intelligentie-schaal?
- Beschrijf de partiële defecten die u kent
- Schets de genese van de symbolische act.

LOM
In 1958 werden de eerste diploma's L.O.M. uitgereikt, o.a. aan Broeder Tarcisius te Nijmegen en Mère Josepha te Boxtel.
Hoe zag de curus er toen uit? In 1959 vinden we een melding dat er sprake is van een wijziging in de vakstudie, namelijk dat er een basisopleiding is van een jaar en daarna een specialisatie. De hele cursus duurt ongeveer 2 jaar en drie maanden. Hoe de inhoud er anno 1962 concreet uitziet is te lezen in ts. voor RKBO 192, pag. 163 e.v.:

De basisopleiding is een vooropleiding voor alle takken in het buitengewoon onderwijs, uitgezonderd het onderwijs aan slechthorenden en (toen nog steeds…) doofstomme kinderen. De specialisatiecursussen leiden op voor een speciale tak van het Buitengewoon Onderwijs.
Een beeld van de leerstof van de basisopleiding:

  • Inleiding tot de orthopedagogiek
  • Inleiding tot speciale didactiek. Aspecten daarvan zijn
    • Inleiding tot de bijzondere didactiek, waaronder phenomenologische didactiek en leren als vorm van exploratie
    • Didactische problemen rond het zorgwekkende schoolkind, ook hier staat ‘exploratie’ centraal, het gaat dan om latente, verminderde en gehandicapte exploratiedrang.
    • Problemen rond de doelstelling van het buitengewoon onderwijs.
    • Problemen ronde de bijzondere didactische aanpak
  • Speciale kinderpsychologie
  • Psychopathologie van het kind
  • Sociale problemen betreffende het BO kind
    • Hierbij komen aan de orde: milieu-omstandigheden, gezinsomstandigheden en problematiek waarvoor een gezin met een gehandicapt kind zich geplaatst ziet.
    • Samenwerking met hulpinstanties
    • Sociale kaart
    • Inzicht in speciale methodieken van hulpwetenschappen , samenwerking in teamverband, gesprekstechnieken e.d.
Verder komt aan de orde: Inzicht in wettelijke regeling voor het b.l.o.
In de specialisatiecursus komen al deze onderdelen weer terug, uitgezonderd psychologie, dat na de basiscursus wordt afgesloten.
Dit overzicht van leerstofgebieden blijft herkenbaar tot het in de jaren negentig wordt omgebouwd naar modules. Er wordt in de loop der jaren wel een scheiding gemaakt tussen sociale problemen en sociale vaardigheden, logopedie krijgt een nadrukkelijker plaats en encyclopedie BO wordt een ‘vak’.
Pas op het moment dat gekozen wordt voor een modulaire aanpak worden de leerstofgebieden los gelaten.

Specialisatiecursussen
Een beeld van de specialisatiecursussen een jaar of veertig geleden (1962):
  • leerkrachten verbonden aan scholen voor zwakzinnigen
  • leerkrachten verbonden aan scholen voor kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden, alsmede voor zeer moeilijk opvoedbare, regerings- en voogdijkinderen
  • leerkrachten verbonden aan woonwagenkampscholen
  • leerkrachten verbonden aan scholen voor lichamelijk gebrekkige, ziekelijke en sanatoria-kinderen.
  • leerkrachten verbonden aan scholen voor slechtziende kinderen
  • leerkrachten verbonden aan scholen voor en instituten voor doofstomme en slechthorende kinderen

OSO-docenten

Evenals de opleidingen zelf hebben docenten van OSO van oudsher hun basis in de praktijk. Dat gold niet alleen voor de mensen uit het werkveld, maar ook voor personen die op een meer wetenschappelijke manier bij de ontwikkelingen betrokken waren.

Van detachering naar aanstelling
Betrokkenheid op en kennis van het werkveld is altijd een belangrijk criterium gebleven bij het aannemen van docenten. Jarenlang was dat vanzelfsprekend: tot 1980/81 werden docenten alleen op basis van detachering betaald. Pas vanaf 1980/81 konden ze als docent benoemd worden (omdat toen pas voor het eerst sprake was van een min of meer reguliere subsidiëring van de opleidingen). Toen werd het mogelijk om docenten actief te betrekken bij een gezamenlijke ontwikkeling van de opleidingen (het c.o.p. (concept opleidings programma) stamt uit deze periode).

Tot de dag van vandaag is het zoeken naar een goede verhouding tussen veldnabijheid en ontwikkelingsgerichtheid (praktijk en theorie) kenmerkend voor het personeelsbeleid van OSO. Dat is bij voorbeeld goed te zien aan de gevarieerde samenstelling van het docentenbestand: in omvang (kerndocenten naast ' kleine docenten') én in wijze van contracteren (gewone benoemingen, detacheringen, tijdelijke contracten).


(Enkele portretten van OSO-docenten)

Een groot voordeel van OSO is dat het, juist door de sterke veldnabijheid, zélf de basis legt voor de professionalisering en loopbaanontwikkeling van docenten: vóórdat ze bij OSO worden aangenomen (in onze opleidingen verwerven ze de kwalificaties, leren we ze kennen), maar ook als ze als docent benoemd zijn. Veel docenten starten hun loopbaan bij OSO als student, om vervolgens via een tijdelijk contract, een kleine benoeming, door te groeien naar kerndocent. Evenals hun collega’s in de speciale onderwijszorg worden docenten van OSO gekenmerkt door een grote intrinsieke motivatie voor en betrokkenheid bij hun werk en vooral degenen die op speciale onderwijszorg zijn aangewezen. Daarmee vormt OSO voor (veel) docenten een stimulerende werkomgeving.

OSO-studenten

Studenten van OSO zijn mensen uit de praktijk, mensen met onderwijservaring die zich verder willen professionaliseren in de zorg voor leerlingen die extra zorg nodig hebben. Dat is in de hele geschiedenis van de OSO-opleidingen zo geweest.

Het aantal studenten dat bij OSO een opleiding ging doen is steeds sterk afhankelijk geweest van wet- en regelgeving, onder andere rond bekostiging.

Daling aantal studenten
Vanaf zo ongeveer 1984/1985 bleek dat er sprake was van een stagnatie van de groei van het aantal reguliere aanmeldingen voor de Opleidingen Speciaal Onderwijs. Waarna het aantal aanmeldingen in de daaropvolgende jaren begon te dalen.
Hierop verzocht de toenmalige directeur Sjoerd de Jong aan de stafmedewerkers Thomas van Doorn en Kees Bazuine om de P.R. en Werving te restylen. Als eerste werd - aansluitend bij de ontwikkelingen - niet langer gesproken over de Opleidingen Buitengewoon Onderwijs, maar over de Opleidingen Speciaal Onderwijs (OSO).


(Studentenaantallen van 1980 tot en met 1993)


Een OSO-logo werd ontworpen en snel hierna werd - uitgaande van de missie - de pay off 'Als het gewoon niet gaat...' geïntroduceerd. Die drukte op dat moment de kern uit, van waaruit de medewerkers van de Opleidingen Speciaal Onderwijs wilden werken. Als vanouds gedreven, uitermate betrokken en deskundig. De toegankelijkheid en leesbaarheid van de prospectussen werd verbeterd. Terwijl er daarnaast aan werd gewerkt om de prospectussen 'levendiger' te maken, door het plaatsen van foto's. De foto's moesten vanuit de dagelijkse werkelijkheid van de scholen voor speciaal onderwijs de interactie en persoonlijke ontwikkeling tot uitdrukking brengen.

In het opleidingsjaar 1991/1992 bevonden de studentenaantallen van OSO zich op een dieptepunt, nl. 550 studenten. Onder leiding van de bezielende en ondernemende Miel Boeijkens ging het weer bergop. OSO bereikte in de eerste jaren van het nieuwe millennium een vrij studentenaantal tussen de vier- en vijfduizend per jaar.

Het begin van OSO

In het Tijdschrift voor R.K. Buitengewoon Lager Onderwijs (redactie en administratie: Christ, te Udenhout, N.B.) houdt in maart 1927 Jac. Van Dael een pleidooi voor een speciale opleiding voor leerkrachten: "Dat men ook in ons land hoe langer hoe meer de noodzakelijkheid begint te beseffen eener bijzondere opleiding voor allen die zich aan opvoeding en onderwijs aan abnormalen willen wijden, is een verschijnsel dat vooral door hen, die in genoemde opvoeding en onderwijs werkzaam zijn, met vreugde zal worden begroet. (…) Zij weten, beter dan iemand anders, dat deze categorie opvoedelingen een heel aparte paedagogische behandeling vereischt(…). De behoefte aan een speciale (sic!) opleiding wordt heden ten dage in alle beschaafde landen der wereld gevoeld. (…) Het is het logisch gevolg eener stroming, welke wij in de opvoedkunde der twintigste eeuw aantreffen en die hierin bestaat, dat er een buitengewone voor de opvoeding en het onderwijs der abnormalen aan de dag wordt gelegd”. Van Dael is erg gecharmeerd van het 'Heilpaedagogisch Seminar' te Zürich dat in 1924 geopend is, gelieerd aan de Universiteit te Zürich. De Seminarium-leider is Dr. Hanselmann.

Speciale opleiding
In augustus 1927 houdt Christ in het Tijdschrift voor R.K. BLO in het artikel ‘een eigen opleiding’ een pleidooi: "Is de opleiding wel noodig? Ik meen dat deze vraag met de meeste beslistheid bevestigend dient beantwoord te worden." In datzelfde artikel is te lezen welke actie te verwachten is: "de speciale opleiding staat bij de drie vereenigingen op het gebied van het buitengewoon onderwijs op ’t programma. (…)
Binnen niet al te langen tijd zal onder leiding van onze Inspecteur (Van Voorthuijsen) een gemeenschappelijke poging worden gedaan tot het in het leven roepen van zo’n opleiding."

In november 1927 staat in het Tijdschrift voor R.K. BLO een artikel van inspecteur A. van Voorthuijsen (foto): 'Een belangrijke vergadering'.
"Op 22 october is te Amsterdam onder voorzitterschap van professor dr. Philip Kohnstamm een belangrijke vergadering gehouden met het doel de middelen te bespreken die kunnen leiden tot een goede voortgezette opleiding van onderwijzers, die bij het buitengewoon onderwijs werkzaam zijn." Er zijn drie partijen betrokken in dit overleg: de neutrale groep, de P.C.-groep en de R.K.-groep. Ieder der commissies behoudt haar eigen zelfstandigheid, terwijl ze samen een federatief comité vormen. "De opleidingen (…) zullen liefst niet gegeven worden in een vorm van cursussen van slechts enkele uren per week. De deelnemers zullen zoo mogelijk geheel worden vrijgemaakt van hun dagelijkschen arbeid, zodat zij zich b.v. gedurende een half jaar geheel aan de studie kunnen wijden. Behalve de theoretische lessen kan aanraking gezocht worden met leerscholen en kunnen practica (b.v. voor testonderzoek) in het leven worden geroepen."

De eerste cursus
Onder auspiciën van de 'Commissie voor de Studiecursus voor het B.L.O.' wordt in Den Haag op 11 mei 1929 de eerste cursus voor de vakstudie buitengewoon onderwijs feestelijk geopend. Deze vakstudie gaat uit van twee instanties, nl. van de Stichting B.O. voor de gecombineerde cursussen de paedagogen, verbonden aan Openbare en Protestants-Christelijke scholen voor BO (het huidige Seminarium voor Orthopedagiek van de Hogeschool Utrecht) en van de R.K. leergangen Tilburg voor de paedagogen der R.K. scholen voor BO (het huidige Fontys OSO).

Een belangrijke gebeurtenis, omdat na eindeloos lijkende pogingen daartoe de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen nu een subsidie verleent. Het subsidiebedrag is voldoende om daarmee drie cursussen te laten beginnen: twee in Den Haag en één in Tilburg.

"Op 11 mei l.l. des namiddags om half twee had in de school voor B.O. Griftstraat 2, 's-Gravenhage de opening plaast van den gecomineerden cursus voor onze Christelijke en Neutrale Collega’s..." zo staat in een verslag in het Tijdschrift voor R.K. Buitengewoon Lager Onderwijs te lezen. De kroniekschrijver vervolgt... "daarna had om half vier bij de Eerwaarde Zusters van Liefde in de Oude Molenstraat 35 te ’s-Gravenhage de opening plaats van onzen cursus voor 't Noorden..."

Het vervolg
We lezen in het tijdschrift voor R.K. Buitengewoon Lager Onderwijs, jrg. 6 (1930, p. 261): "In overleg met den Rector der R.K. Leergangen, Mgr. Prof. Dr. Th. Goossens (foto), zal na Paschen 1931 ‘n tweede cursus voor voortgezette vakstudie geopend worden." De cursus zal bestaan uit 72 les-zaterdagen, Reiskosten worden volledig vergoed, het cursusgeld blijft op 5 gld per jaar vastgesteld. Welke plaats in aanmerking komt voor de theoretische lessen staat nog niet vast, men wil eerst weten uit welk plaatsen de deelnemers komen. Wat dat betreft toen dus ook al 'onderwijs op maat'.

Aan het stuur: Claasen

Op 19 december 1986 ontstond de Hogeschool Katholieke Leergangen (HKL) Tilburg, bestaande uit drie faculteiten met faculteitsdirecties: de Faculteit Educatieve Opleidingen (FEO), de Faculteit Bedrijf, Mens, Media (BMM) en de Faculteit der Kunsten.
Tegelijkertijd werd door naamgeving en huisstijl getoond, dat het hier ging om één organisatie met een samenwerkingsverband Centrale Diensten en met eenheid in bestuurlijk beleid, gegarandeerd door het College van Bestuur.

Al meteen bij het vertrek van de directeur van de Opleidingen Speciaal Onderwijs, Sjoerd de Jong, waren de STC-ontwikkelingen (schaalvergroting, taakverdeling en concentratie) merkbaar. Duidelijk werd dat de autonomie en eigenstandigheid van de Opleidingen Speciaal Onderwijs de komende jaren zwaar onder druk zouden komen. De aanstelling van een nieuwe directeur werd niet toegestaan. Uiteindelijk werd na het nodige 'stevige' overleg drs. Wim Claasen benoemd tot hoofd Opleidingen Speciaal Onderwijs van de Faculteit Educatieve Opleidingen - Hogeschool Katholieke Leergangen Tilburg. Hiermee werd de strijd om de zelfstandigheid van de Opleidingen Speciaal Onderwijs niet beslecht. Integendeel: zij woekerde voort, variërend in hevigheid.

Wim Claasen was van 1982-1986 de eerste adjunct-directeur van OSO. Er was, door diverse ontwikkelingen, behoefte aan een functionaris die zich met de organisatie-ontwikkeling bezig hield. Wim Claasen heeft een aandeel geleverd in de ontwikkeling van personeelsbeleid en de organisatie van OSO. Claasen is momenteel kwaliteitsfunctionaris bij OSO.

Aan het stuur: Prince

Bij gelegenheid van het 40-jarig bestaan van de Bond was door Mr Schelfhout, directeur van het Centraal Bureau voor Onderwijs en Opvoeding al gesproken van een 'Christelijke periode' (van 1924-1949) en een 'Princelijke periode'.
Bij het afscheid van Prince van 'de Bond' in 1969 werd de relatie tussen die twee nog eens getypeerd door J. Penders: "In 1948 haalde Christ de heer Prince, toenmalig hoofd der school te Boxtel naar Assissië om hem daar straks als hoofd op te volgen en daarmee werd Prince kroonprince. Het zat er dik in dat hij Christ ook zou opvolgen als voorzitter van de Bond". En zo was het. Ook werd Prince - logischerwijs studieleider van de Vakstudie. Immers, we lezen in het jaarverslag 1958 van de Bond ter bevordering van het R.K. Buitengewoon Onderwijs: "Een ander aspect van de Vakstudie is de organisatie van de cursussen en de cursusleiding. Voor het onderdak dat de R.K. Leergangen te Tilburg steeds aan de vakstudie heeft gegeven zijn wij zeer dankbaar en de door de R.K. Leergangen in het leven geroepen traditie, dat de vakstudieleiding wordt toevertrouwd aan de bondsvoorzitter heeft bij ons grote waardering gevonden. Het bondsbestuur zou echter liever bepaalde garanties hebben voor de voortzetting van dit verband. Het heeft daartoe bereids een overleg voorgesteld aan het Curatorium der R.K. Leergangen en hoopt dat dit zal leiden tot een regeling die wederzijds kan worden gewaardeerd".
Dat gebeurde een jaar later. In het jaarverslag van de Bond ter bevordering van het R.K. Buitengewoon Onderwijs 1959 lezen we: " Het overleg met het curatorium der R.K. Leergangen te Tilburg (…) heeft ertoe geleid dat in de benoeming van de vakstudieleider het bondbestuur zeggenschap heeft gekregen. Uiteraard niet de laatste zeggenschap, maar wel zo dat de band tussen Bond en Vakstudie verzekerd is."

In 1964 bleek Prince wegens ziekte niet in staat om zijn werk als studieleider van de vakstudie B.O. uit te voeren. Sj. J. De jong werd bereid gevonden waarnemend studieleider te worden.

Aan het stuur: Christ

G.E.A. Christ was dé pionier van het (katholieke) Buitengewoon. Hij was de eerste directeur van de school voor zwakzinnige kinderen verbonden aan Huize Assissië in Udenhout. Hij werd de eerste voorzitter van de Bond ter bevordering van het R.K. Buitengewoon Onderwijs en de eerste leider van de vakstudie. Bijna dertig jaar lang vervulde Gustav Christ deze taak, naast zijn werk als hoofd van een school voor buitengewoon onderwijs.

Christ overleed in oktober 1957 en werd begraven op het kerkhof van Huize Assissië in Udenhout. Hoezeer Christ zich verbonden voelde met de vakstudie lezen we in het In Memoriam dat P.Prince, voorzitter van het Bondsbestuur schreef: “Hoewel de dokter hem abolute rust had voorgeschreven tobde hij nog op zijn ziekbed over de op handen zijnde examens die hij nog tot in de perfectie had geregeld” . We moeten ons in 2007 goed realiseren dat het studieleiderschap van OSO tot ver in de jaren zestig een éénmansbedrijfje was, zonder enige secretariële ondersteuning. Niet te vergelijken met het management-team, managementassistenten, een meer dan tien-koppig secretariaat, staf, ict, pr- en communicatiemedewerkers, teamleiders, leerroutecoordinatoren. Maar er zijn nu ook wat meer studenten dan toen…
In de zo kenmerkende taal van de jaren vijftig schets Prince de verdiensten van Christ: “Welke vreugde beleefde hij telkens weer bij de examens die een vruchtbare afsluiting waren van een door hem georganiseerde cursus. Hoe vlamde dat grote hart weer op als men een aanval lanceerde op het ons katholiek B.L.O. (…). Ontzaggelijk zijn zijn verdiensten en zijn verworven adeldom zal eens met guldene letters geschreven staan in de historie van het Katholiek Buitengewoon Onderwijs”. Zo ver is het nog niet, wel heeft Christ een prominente plaats in deze canon meer dan verdiend.
Hoezeer Christ verbonden was met zijn werk mag blijken uit het feit dat hij door het onderwijzend personeel van de Assissieschool ter grave gedragen werd terwijl het Bondsbestuur fungeerde als slippendragers.

Aan het stuur: De Jong

Sjoerd de Jong, geboren in Bolsward, schrijft begin jaren vijftig namens het personeel van de school in Utrecht waar hij werkt, zijn eerste ´stukje´ in het Tijdschrift voor R.K. BO. Er zullen er zeer veel volgen... In 1952 wordt de Jong lid van het hoofdbestuur van de Bond en in 1962 wordt hij redactiesecretaris van het tijdschift voor R.K. BO. De betekenis van de Jongs bijdragen daarin wordt door van Weelden in zijn artikel ´Het buitengewoon onderwijs als antropologisch krachtenveld´ op waarde geschat als hij zegt dat in het tijdschrift Speciaal Onderwijs de hoofdartikelen van de Jong gedachtenstimulerend werken.

De ervaringen die de Jong heeft opgedaan in de VBS (Vorming Buiten Schoolverband) vormen voor studieleider Piet Prince aanleiding om de Jong te vragen docent sociale problemen te worden in de vakstudie.
In 1964 bleek Prince wegens ziekte niet meer in staat om zijn werk als studieleider van de vakstudie B.O. uit te voeren. Sj. J. De jong werd bereid gevonden waarnemend studieleider te worden.
Door de ontwikkeling en uitbreiding van de opleiding BO werd het nodig een full-time kracht aan te trekken. Die eerste full-time directeur werd in 1966 Sjoerd de Jong. Het werd wel een sprong in het diepe, want de positie en toekomst van de Opleiding was allerminst duidelijk of zeker. De Jong gebruikte zijn 'netwerk' en zijn schrijftalent echter heel nadrukkelijk om overal de zaak van het speciaal onderwijs én van de opleidingen te behartigen. Onder zijn leiding kreeg de opleiding als snel een professioneler karakter, maar de fundamenteel orthopedagogische vragen stonden altijd centraal. Een citaat uit zijn 'terugblik en perspectief' bij het veertigjarig jubileum in 1969 van de vakstudie: "Wie eerlijk naast de opvoeder van het gehandicapte kind gaat staan om samen met hem antwoord te geven op de vragen die dit kent stelt (...) ervaart hoe beperkt de mogelijkheden van de opleidingen zijn (...) Het betekent dat men bereid is om ieder moment opnieuw te beginnen en nieuwe wegen te zoeken, het betekent ook dat docenten en cursisten naar elkaar gaan luisteren en dat er een werkelijke dialoog kan ontstaan" .
Het rapport Vliegenthart leidde tot de benoeming van de eerste stafmedewerkers en de Opleiding kon verder tot ontwikkeling komen. Na de Jongs pleidooi voor 'speciaal onderwijs' werd - uiteraard- Opleidingen Buitengewoon Onderwijs veranderd in OSO (Opleidingen Speciaal Onderwijs)
Op 11 juni 1986 nam Sjoerd de Jong officieel afscheid als directeur van de Opleidingen Speciaal Onderwijs / Katholieke Leergangen te Tilburg. Zoals hij toen zelf opmerkte: “Toen verdween met hem de laatste onbevoegde docent van de Opleidingen”.
Bij zijn afscheid verscheen de brochure ´gewoon weg...` waarin de betekenis van de Jong als innovator, criticus, activist en als pleitbezorger van het speciaal onderwijs en de opleidingen centraal staat.

Aan het stuur: Boeijkens

Miel Boeijkens begon zijn loopbaan in het onderwijs in 1966 als leraar in het basisonderwijs. Omdat het speciaal onderwijs hem trok, stapte hij in 1969 over naar een school voor speciaal onderwijs, verbonden aan een Medisch Kindertehuis. In 1973 volgde hij op voordracht van het team Cees Evers op als directeur.
In 1977 maakte Miel de overstap naar de Katholieke Leergangen. Hij ging in het Mollerinstituut werken als onderwijskundige/vakdidacticus bij de vakgroep Gezondheidskunde.

Later volgde hij Arie van Boxtel op als vakgroepleider. In 1989-1990 werkte hij samen met Jan Reulen aan de nascholing binnen de Faculteit Educatie, nadat de vakgroep Gezondheidskunde opgeheven was.
Sinds 1 mei 1992 is Miel opleidingsdirecteur bij Fontys OSO. In deze functie combineert hij zijn passie voor het opleidingsonderwijs met zijn betrokkenheid voor leerlingen die extra zorg en ondersteuning nodig hebben, zowel in het basisonderwijs, het speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs als in de volwasseneneducatie.
Miel kwam bij OSO op een moment dat de positie van het instituut - zowel intern, binnen de Faculteit Educatieve Opleidingen als extern- onzeker en onduidelijk waren.
De Wet Hoger Onderwijs en Wetenschapsbeleid (WHW uit 1992) bood volgens Miel echter volop nieuwe ontwikkelkansen voor OSO. In de Wet en de Toelichting erop werd gesproken over ‘Opleidingen Speciaal Onderwijs’. Samen met mr. Piet van Geel van Juridische Zaken heeft Miel ervoor gezorgd, dat de deeltijd opleiding leraar speciaal onderwijs vele varianten heeft gekregen.
Miel zag volop kansen, zag mogelijkheden voor nieuwe opleidingsvarianten, had een fijne neus voor de mogelijkheden tot samenwerking, was een warm pleibezorger voor 'levenslang leren' en zag vanuit zijn ervaring met nascholing volop uitdaging om scholen langdurig te scholen en te begeleiden. Het veld waar OSO zich op richtte beperkte zich niet meer tot het speciaal onderwijs of basisonderwijs, maar werd uitgebreid tot voortgezet onderwijs en beroepseducatie. Overal in het onderwijs immers hebben leraren te maken met zorgleerlingen.
Miel beloofde een 'boeiende'periode. Dat werd het met hem aan het stuur bij OSO. Zijn slogan '2000 in 2000' werd binnen OSO tot strijdplan. De groei hield niet op bij 2000 studenten.
Het studentenaantal nam dusdanig toe dat Instituut 13 (OSO) de grootste is geworden binnen Fontys Hogescholen. Tevens creërde OSO een gunstige concurrentiepositie ten opzichte van de 'zusterinstituten' Seminarium voor Orthopedagogiek te Utrecht en OSO Hogeschool Windesheim te Zwolle
OSO kreeg een nieuwe naam om aan de verandering een nieuwe uiterlijke vorm te geve: Opleidingscentrum Speciale Onderwijszorg. OSO kreeg veel gezichten, werd een pluriforme organisatie met volop kansen en ontwikkelmogelijkheden voor zowel studenten als medewerkers. Stabiele en langdurige samenwerkingsovereenkomsten, een nieuwe organisatie, nieuwe wegen om expertise in te zetten, publicatiereeksen en conferenties, een generiek competentieprofiel en de accreditatie als master SEN.
In augustus 2007 neemt Miel Boeijkens afscheid van OSO, bij gelegenheid daarvan wordt de Canon van OSO geopend.

Meer weten?
- Interview met Miel Boeijkens op FontysOnline uit 2002

OSO vertelt het verder

Bondsblad

Bij 'OSO en de Bond' is de relatie Bond ter bevordering van het R.K. BO en 'vakstudie' aangegeven. Waar bovendien vele jaren lang de voorzitter van de bond ook redactie-secretaris (zeg maar: hoofdredacteur) was van het bondstijdschrift én daarnaast studieleider/directeur van de Opleiding was er een automatisch en logisch platform waar de opleiding kon publiceren. Bronnenonderzoek naar de geschiedenis - zoals voor deze canon- begint dan ook in dat tijdschrift. Het bondsblad was mededelingenblad voor de opleidingen. Er werden ook veelvuldig verslagen gepubliceerd van excursies en buitenlandse studiereizen die door de opleiding werden georganiseerd.
Het Ts voor R.K. BO bestond tot 1 januari 1970. Op dat moment werd het door de toenmalige Bondsvoorzitter, Redactie-secretaris én directeur van de Opleidingen Buitengewoon Onderwijs, Sjoerd de Jong, omgedoopt tot Tijdschrift Speciaal Onderwijs. Dit begrip kreeg een inhoudelijke betekenis, hetgeen de nodige discussie heeft opgeroepenbij de overheid die steeds bleef hameren op het aparte stelsel van speciaal onderwijs. Voor de Jong was bij speciaal onderwijs de inhoudelijkheid primair en de organisatiestructuur kwam opde tweede plaats.
De Jong gaf in het tijdschrift Speciaal Onderwijs veel ruimte aan afgestudeerden om hun scriptie - in de vorm van een artikel- aan een groter publiek kenbaar te maken. Hij nam zelf ook veel ruimte om zijn mening over allerlei ontwikkelingen , zich zeker niet beperkend tot speciaal onderwijs!, kenbaar te maken.

De band tussen de Opleidingen en het tijdschrift Speciaal Onderwijs bleef bestaan, ook na het afscheid van de Jong als redactie-secretaris. Hij werd opgevolgd als redactie-secretaris door OSO-docente Arda Huijbers-van Dijk, terwijl stafmedewerker Thieu Dollevoet ook in de redactie plaats nam. Het tijdschrift Speciaal Onderwijs werd opgevolgd door Zorg Primair als inlay bij Schooljournaal (vakblad van de Onderwijsbond CNV). Dit startte op 1 januari 2000, op het moment dat KOV en PCO samen Onderwijsbond CNV werd. Eindredacteur Jan van Balkom van Zorg Primair was inmiddels ook bij OSO werkzaam en in Zorg Primair worden veelvuldig bijdragen van OSO docenten geplaatst.
Op 1 januari 2007 is Zorg Primair als apart tijdschrift beschikbaar. Het wordt verzonden tegelijk met Schooljournaal.

Fontys OSO heeft sinds januari 2002 de Fontys OSO reeks. Hierin worden studie- en werkboeken voor de onderwijspraktijk op het terrein van Speciale Onderwijszorg uitgebracht, veelal geschreven door eigen docenten of vertalingen van relevante Engelstalige werken. Met Uitgeverij Garant is een uitstekende samenwerkingsrelatie ontstaan.
Ook werkt Fontys OSO samen met Windesheim OSO samen met publicaties in de Cahierreeks.
Boeken worden verkocht in de eigen webshop van Fontys OSO.

OSO en de wetenschap

Carp
In de beginjaren van de Vakstudie werden op de zaterdagmiddagen door prominente wetenschappers colleges gegeven. Waar in die jaren het ' medisch model' zo bepalend was voor het beeld van het buitengewoon onderwijs was het ook logisch dat de wetenschap daar de nodige ruimte kreeg. In de beginfase is het met name prof. Carp geweest die een belangrijke bijdrage geleverd heeft vanuit de psychopathologie.

Rapporten
Begin jaren zeventig leverden de wetenschappers Dumont en Vliegenthart met hun rapporten een belangrijke bijdrage in de discussie over de toekomst van de Opleidingen Buitengewoon Onderwijs.
Prof. Vliegenthart (Utrecht) heeft een belangrijke bijdrage door zijn publicaties over de plaats en functie van het buitengewoon onderwijs (met name de kwaliteit van de leraren). Tevens heeft hij wetenschappelijk gewerkt aan het belangrijke thema ’Anders zijn en mee gaan doen’.
Vanaf 1969 is prof. Dumont vanuit Katholieke Universiteit Nijmegen actief geweest op het terrein van de orthopedagogiek. Hij was adviseur inzake de opleidingen, die hij graag aan de universiteit wilde binden. Uiteindelijk is de overheid accoord gegaan met het rapport Vliegenthart, waarin voorgesteld werd twee aparte opleidingen te realiseren: Seminarium voor Orthopedagogiek en Opleidingen Buitengewoon Onderwijs van de Katholieke Leergangen.

Vanaf de jaren zeventig kregen de inzichten en publicaties van een aantal prominente wetenschappers een vaste plek in het curriculum van de opleiding.

Dumont
Dumont heeft wetenschappelijk aan de weg getimmerd met zijn boeken ‘Leerstoornissen’ die een duidelijke basis hebben gelegd binnen de toenmalige opleidingen. Zijn indeling in leerproblemen en (primair) leerstoornissen en (secundair) leermoeilijkheden is nog steeds 'vaste kost' . Hij introduceerde het discrepantiebegrip, maakte classificaties bij instrumentele problemen mogelijk en jarenlang was zijn artikel over ' Theorie en model' verplichte literatuur.

Kok
J.F.W. Kok behaalde op 8 mei 1954 in Utrecht zijn Diploma BO. Als hoogleraar, eerst te Nijmegen en later te Utrecht heeft hij een belangrijke bijdrage geleverd op het terrein van ‘Structopatische kinderen’ en later ook met het centraal stellen van de orthopedagogische vraagstelling en met de door hem aangereikte 1ste, 2de en 3de graads strategie binnen scholen en instituten.

Stevens
Prof. Stevens was in het verleden als studieleider werkzaam voor de Opleidingen Speciaal Onderwijs. Op vele bijeenkomsten gaf hij de afgelopen jaren acte de presence, vaak met een warm pleidooi oog te hebben voor juist de pedagogische kwaliteiten van de man of vrouw voor de klas. Zijn model met de 3 basisconcepten autonomie, relatie, competentie is niet meer weg te denken.
Tevens heeft hij samen met prof. Doornbos (voormalig assistent van Vliegenthart) belangrijke adviezen uitgebracht omtrent de problematieken in het speciaal onderwijs en hoe dat anders te organiseren. Ook heeft hij voor WOSO een advies uitgebracht omtrent de toekomst van de opleidingen speciaal onderwijs.
Inmiddels als hoogleraar met emeritaat is hij nog steeds is hij actief binnen het NIVOS, waarin hij structureel probeert te werken aan versterking van het (positief) competentiegevoel van de leerkrachten.

van der Ploeg
Van der Ploeg heeft naam gemaakt met zijn model van sociaal emotionele ontwikkeling dat binnen de opleidingen nadrukkelijk gebruikt is, zijn boek ' Gedragsproblemen' is al jaren verplichte literatuur.

Ruijssenaars
Ruijssenaars werkte als orthopedagoog op een LOM-school en in een kinderrevalidatiecentrum, was later docent Leerstoornissen aan de MO-B opleiding Orthopedagogiek, daarna werkt op hij verschillende universiteiten als hoogleraar. Ruijssenaars heeft een aantal 'standaardwerken' gepubliceerd over leerstoornissen, met name op het terrein van rekenstoornissen en over de effectiviteit van remedial teaching.

Lectoraten
Op 1 januari 2003 is Fontys OSO gestart met het lectoraat van dr. Petra Ponte, ook verbonden aan Universiteit van Leiden. Zin heeft een kenniskring van OSO-onderzoekers. Haar opdracht is: interactieve vormen van kennisonwikkeling in speciale onderwijszorg. Lector en kenniskring hebben belangrijke basisconcepten voor praktijkonderzoek aangeleverd ten behoeve van de HBO-master SEN. Op dit moment wordt een nauwere samenhang aangebracht tussen lectoraat/kenniskring en de ontwikkelorganisatie van OSO.
Op 1 juni 2005 is dr. Anita Blonk gestart met het 2de lectoraat/kenniskring, met als opdracht evaluerend handelen in de speciale onderwijszorg. Hiermee wordt een link gelegd met de Radboud Universiteit Nijmegen. Bij dit lectoraat zijn externe instituten betrokken, met name vanuit cluster 4 WEC-veld (gedragstoornissen).
Inmiddels zijn bij Fontys OSO ook al drie jonge onderzoekers benoemd die binnen de kenniskringen hun promotie-onderzoek gaan uitvoeren.