OSO en de inhoud

Rooster
Een beeld van de Opleiding anno 1933.
Het lesgeld bedraagt 40 gulden, het rooster van de cursus in den Bosch ziet er op de lesdag zaterdag bij voorbeeld als volgt uit:
10-12 Handenarbeid
1-3 Spreekonderwijs
3-4 Godsdienst
4-5 Paedagogiek
Andere vakken zijn psychiatrie, psychologie en sociologie. Handenarbeid staat elke cursusdag voor 2 uur op het programma. De cursisten wordt gevraagd boeken of tijdschriften ter inbinding mee te brengen. Andere onderdelen van handenarbeid zijn raffia en karton.

Kwaliteit
In juni 1951 kondigt Christ in 'zijn' tijdschrift aan dat er een nieuwe fase wordt ingeluid. "In het begin, toen we nog propaganda moesten maken voor de Vakstudie, werd mede op advies van van Dr. A. van Voorthuijsen, het verkrijgen van een getuigschrift slechts afhankelijk gesteld van het regelmatig volgen dier lessen en de betoonde ijver". Er werd geen lesgeld gevraagd en de reiskosten werden volledig vergoed. Het lesgeld werd al snel verhoogd: wat men voor niets krijgen kan, wordt in de regel weinig gewaardeerd. Het lesgeld was inmiddels in 1951 200 gulden. De kwaliteit van de Vakstudie was - en is- een voortdurend punt van grote zorg en toewijding. Dat gold voortdurend voor het Bondsbestuur (R.K. BO) waar de vakstudie zo nauw mee verbonden was. In het jaarverslag van 1958: "Zo'n opleiding behoeft een voortdurende aanpassing aan de nieuwe inzichten en wetenschappelijke verworvenheden, alsook aan de zich steeds wijzigende maatschappelijke struktuur en de positie daarin van het gehandikapte kind". Anno 2007 kunnen we met een dergelijke formulering nog steeds uit de voeten, zonder dat beladen 'gehandicapt'. Wat lezen we verder in 1958: "Vanuit het bondsbestuur werd (...) een commissie gevormd die onder auspiciën van het K.P.C. de eisen van een goede opleiding opnieuw ging bestuderen. In veertien bijeenkomsten heeft deze commissie een leidraad ontworpen en is ze gekomen tot het opstellen van een eindrapport dat als uitgangspunt kan dienen voor de samenstelling van rooster en lessen der vakstudie. De commissie stelt zich hierbij op het standpunt van een Vooropleiding (voor niet-volledig bevoegden), Basisopleiding (bedoeld als algemene inleiding, Specialisatie (Naar de verschillende typen van onderwijs)."In de commissie zaten o.a. H.W. Broeren, G. Christ, P. Prince, Frater M. Philippus en J. Penders. Er werd een nota betreffende de opleiding gezonden in samenwerking met de R.K. Leergangen te Tilburg aan de Staatscommissie ter voorbereiding van de Wet op het L.O.

Examens
In Ts voor RKBO 1957 zien we wat de vragen waren voor het schriftelijk examen in de cursus ‘leerdefecten en opvoedingsmoeilijkheden’:
Bij psychiatrie bij voorbeeld:
- Welke verlammingsvormen komen voor? Graag enige voorbeelden.
- Noem enkele aandoeningen van het extra-pyramidale zenuwstelsel
- Wanneer spreekt men van een neurotisch verschijnsel?
De relatie met de praktijk zoals we die in 2007 centraal stellen is hier ver te zoeken. De ‘wetenschappelijke’ orientatie en het medisch model manifesteren zich hier nadrukkelijk.
Dat zien we ook terug bij de vragen van psychologie, bij voorbeeld
- Welke gedachtengang volgde Alfred Binet bij het samenstellen van zijn intelligentie-schaal?
- Beschrijf de partiële defecten die u kent
- Schets de genese van de symbolische act.

LOM
In 1958 werden de eerste diploma's L.O.M. uitgereikt, o.a. aan Broeder Tarcisius te Nijmegen en Mère Josepha te Boxtel.
Hoe zag de curus er toen uit? In 1959 vinden we een melding dat er sprake is van een wijziging in de vakstudie, namelijk dat er een basisopleiding is van een jaar en daarna een specialisatie. De hele cursus duurt ongeveer 2 jaar en drie maanden. Hoe de inhoud er anno 1962 concreet uitziet is te lezen in ts. voor RKBO 192, pag. 163 e.v.:

De basisopleiding is een vooropleiding voor alle takken in het buitengewoon onderwijs, uitgezonderd het onderwijs aan slechthorenden en (toen nog steeds…) doofstomme kinderen. De specialisatiecursussen leiden op voor een speciale tak van het Buitengewoon Onderwijs.
Een beeld van de leerstof van de basisopleiding:

  • Inleiding tot de orthopedagogiek
  • Inleiding tot speciale didactiek. Aspecten daarvan zijn
    • Inleiding tot de bijzondere didactiek, waaronder phenomenologische didactiek en leren als vorm van exploratie
    • Didactische problemen rond het zorgwekkende schoolkind, ook hier staat ‘exploratie’ centraal, het gaat dan om latente, verminderde en gehandicapte exploratiedrang.
    • Problemen rond de doelstelling van het buitengewoon onderwijs.
    • Problemen ronde de bijzondere didactische aanpak
  • Speciale kinderpsychologie
  • Psychopathologie van het kind
  • Sociale problemen betreffende het BO kind
    • Hierbij komen aan de orde: milieu-omstandigheden, gezinsomstandigheden en problematiek waarvoor een gezin met een gehandicapt kind zich geplaatst ziet.
    • Samenwerking met hulpinstanties
    • Sociale kaart
    • Inzicht in speciale methodieken van hulpwetenschappen , samenwerking in teamverband, gesprekstechnieken e.d.
Verder komt aan de orde: Inzicht in wettelijke regeling voor het b.l.o.
In de specialisatiecursus komen al deze onderdelen weer terug, uitgezonderd psychologie, dat na de basiscursus wordt afgesloten.
Dit overzicht van leerstofgebieden blijft herkenbaar tot het in de jaren negentig wordt omgebouwd naar modules. Er wordt in de loop der jaren wel een scheiding gemaakt tussen sociale problemen en sociale vaardigheden, logopedie krijgt een nadrukkelijker plaats en encyclopedie BO wordt een ‘vak’.
Pas op het moment dat gekozen wordt voor een modulaire aanpak worden de leerstofgebieden los gelaten.

Specialisatiecursussen
Een beeld van de specialisatiecursussen een jaar of veertig geleden (1962):
  • leerkrachten verbonden aan scholen voor zwakzinnigen
  • leerkrachten verbonden aan scholen voor kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden, alsmede voor zeer moeilijk opvoedbare, regerings- en voogdijkinderen
  • leerkrachten verbonden aan woonwagenkampscholen
  • leerkrachten verbonden aan scholen voor lichamelijk gebrekkige, ziekelijke en sanatoria-kinderen.
  • leerkrachten verbonden aan scholen voor slechtziende kinderen
  • leerkrachten verbonden aan scholen voor en instituten voor doofstomme en slechthorende kinderen